nieuws over gentherapie 15-6-2012

Gentherapie en waarom het nog niet werkt voor Duchenne spierdystrofie
Duchenne is een monogenetische ziekte. Dat betekent dat alle patiënten met Duchenne spierdystrofie een fout hebben in één gen (het dystrofine gen), waardoor ze geen functioneel dystrofine eiwit kunnen maken. Hierdoor zouden alle patiënten baat hebben bij gentherapie waarbij een foutloos dystrofine gen wordt ingebracht in de spieren. In theorie klinkt dit eenvoudig, maar helaas is de praktijk ingewikkelder. We hebben namelijk nogal wat spier (ongeveer 30-40% van ons lichaam) en omdat alle spieren dystrofine missen, moet het ook in alle spieren worden hersteld. Wanneer het dystrofine gen via het bloed wordt toegediend, zal het niet worden opgenomen door spier en zelfs als het in spier wordt geïnjecteerd, wordt het nauwelijks opgenomen door spiervezels. Er is dus een systeem nodig om het dystrofine gen naar de spieren te brengen en vervolgens de spiervezels in te krijgen. Virussen doen niet anders dan hun genetische informatie in cellen injecteren en zijn dus uitermate geschikt hiervoor. Hierbij worden de genen van het virus verwijderd en het gen van interesse toegevoegd. De meeste virussen hebben een voorkeur voor delende weefsels – terwijl spieren nauwelijks delen. Het enige virus dat spieren goed infecteert is het adeno-geassocieerde virus (AAV). Dit is een klein virus, wat betekent dat er maar beperkt plek is voor DNA, terwijl het dystrofine gen heel groot is. Dus heeft men de genetische code voor alle delen van dystrofine die niet noodzakelijk zijn voor de functie verwijderd. Het resulterende mini-dystrofine is niet volledig functioneel, maar wel beter dan helemaal geen dystrofine. Voor het behandelen van mensen is heel veel mini-dystrofine virus nodig, en het is nog niet mogelijk om alle spieren in het lichaam tegelijkertijd te bereiken. Momenteel vindt onderzoek plaats naar manieren om een hele spier of een groep van spieren te behandelen. Tenslotte is ons immuunsysteem een probleem. Dit systeem is erop gericht om virussen onklaar te maken. Het kan goede virussen (met mini-dystrofine gen) niet onderscheiden van normale, ziekteverwekkende virussen en valt beiden dus aan. Het zal duidelijk zijn dat het ontwikkelen van een therapie vaak één stap vooruit, twee stappen terug lijkt. Het blijkt dat de route veel langer dan we gedacht hadden toen het gen werd ontdekt. Wetenschappers opperde toen dat gentherapie binnen 10 jaar mogelijk zou moeten kunnen zijn. Dat bleek te optimistisch, maar er is de afgelopen jaren wel heel veel geleerd wat gentherapie dichterbij heeft gebracht.